Marten Toonder en het Mystieke - 01. De Grote Onthaler
Heer Bommel en de Grote Onthaler
Ontwikkeling van een mystiek levensgevoel, zonder onderwerping aan een geestelijke autoriteit
DOOR MARY HEIJBOER-BARBAS
Uit: Bres 95 juli/augustus 1982
Ontwikkeling van een mystiek levensgevoel, zonder onderwerping aan een geestelijke autoriteit
DOOR MARY HEIJBOER-BARBAS
Uit: Bres 95 juli/augustus 1982
![]() |
In het omvangrijke oeuvre van MARTEN TOONDER neemt "De Grote Onthaler" (De Bezige Bij, 2e druk 1980) een bijzondere plaats in, omdat de religieuze problematiek van onze tijd in dit beeldverhaal diepgaand wordt behandeld. Is het mogelijk je met het "Waarom? Hoe? Waarheen?" bezig te houden zonder schaapachtig achter messiassen, goeroes of boodschappers (van de z.g. Witte Loge) aan te rennen, of in godsdienst of andere narigheid te vervallen? Voor een "zoeker" valt het vandaag de dag niet mee om tussen de vele half ware en halfgare geestesstromingen door te laveren, zonder in de fuik te lopen van een alleenzaligmakend systeem, waardoor je innerlijke ontwikkeling onherroepelijk tot stilstand komt. Het gaat gelijk een fluitje van een cent om in een levensbeschouwelijke groepering opgenomen te worden, maar het kan je jaren kosten om er weer uit te komen.
Terugziend op het in "De Grote Onthaler" beschreven avontuur noemt heer Bommel het "een sterke geestelijke steun voor degenen, die zich in het lage water des levens dreigen te verliezen"[1]. Toch is het beslist niet zo dat Toonder een heilsboodschap wil verkondigen. Zelf zegt hij hierover: "Er wordt me dikwijls gevraagd of ik in mijn vertelsels een boodschap wil brengen. Een boodschap is een typisch eigentijds begrip, dat zijn oorzaak in de redelijke wereld van het verstand vindt. Boodschappen brengen is opgeblazen eigendunk. Verhalen, die op een boodschap berusten zijn verzonnen en daardoor van slechte kwaliteit. Goede verhalen berusten evenals het sprookje op conflicten in het onderbewustzijn, die soms heel onverwacht aflopen. Ze hebben lang niet altijd een mooie moraal, en de boodschap die ze brengen, is soms schokkend en antisociaal[2].
De startmotor voor Toonders verhalen is dus een conflict in het onbewuste, dat een psychisch proces in gang zet; in "De Grote Onthaler" vindt dit psychische proces uitdrukking in beelden die verwant zijn aan aloude alchemistische voorstellingen.
Terugziend op het in "De Grote Onthaler" beschreven avontuur noemt heer Bommel het "een sterke geestelijke steun voor degenen, die zich in het lage water des levens dreigen te verliezen"[1]. Toch is het beslist niet zo dat Toonder een heilsboodschap wil verkondigen. Zelf zegt hij hierover: "Er wordt me dikwijls gevraagd of ik in mijn vertelsels een boodschap wil brengen. Een boodschap is een typisch eigentijds begrip, dat zijn oorzaak in de redelijke wereld van het verstand vindt. Boodschappen brengen is opgeblazen eigendunk. Verhalen, die op een boodschap berusten zijn verzonnen en daardoor van slechte kwaliteit. Goede verhalen berusten evenals het sprookje op conflicten in het onderbewustzijn, die soms heel onverwacht aflopen. Ze hebben lang niet altijd een mooie moraal, en de boodschap die ze brengen, is soms schokkend en antisociaal[2].
De startmotor voor Toonders verhalen is dus een conflict in het onbewuste, dat een psychisch proces in gang zet; in "De Grote Onthaler" vindt dit psychische proces uitdrukking in beelden die verwant zijn aan aloude alchemistische voorstellingen.
DE ORIËNT-EXPRES
Op een schrale dag in de winter rijden heer Bommel en Tom Poes in de Oude Schicht door het Ugelmoer. "Dat is een vreugdeloos landschap, waar kille grondnevels zich langs verknarde boomstammen kronkelen" (p.7). Heer Bommel had in een tijdschrift een artikel gelezen waarin deze streek als "interessant" werd aangeprezen vanwege zijn bloeiend verleden, daterend uit de tijd dat de micamijnen nog geëxploiteerd werden. Hij wil dat verlaten plaatsje Ugelterp wel eens bezoeken om er te mijmeren over het verleden. Het trouwe voertuig laat het door gebrek aan benzine afweten. Tom Poes gaat benzine halen en heer Bommel begeeft zich naar het bouwvallige stationnetje van Ugelterp om beschutting te zoeken tegen de gure wind. Vergeefs, want het stationnetje is niet veel meer dan een ruïne waar de wind doorheen fluit. Hij betreedt het perron en constateert met verbazing dat de rails er glimmend en gebruikt uitzien, hoewel de spoorlijn allang geleden opgeheven is. De stationschef Wammes Waggel helpt heer Bommel uit de droom en nodigt hem uit om met de Oriënt-expres mee te gaan.

Al in de 12e eeuw reisden vele Noord-Europeanen naar contactpunten met de Griekse en Arabische wereld - naar het Noorden van Italië, naar Constantinopel en Syrië[3]. Die reizen werden niet alleen ondernomen door geïnteresseerden in de wetenschappen (Aristotelische wetenschap kwam in de middeleeuwen West-Europa binnen via Arabische kanalen), maar ook door pelgrims naar het Heilige Land en zoekers naar een esoterische wijsheid In de legende van CHRISTIAN ROSENCREUTZ (1378-1484)[4] wordt verhaald, dat deze eerst bij de Wijzen van Damcar (het huidige Dhamar in Jemen) wis- en natuurkunde studeerde en later in Fez kabbala en magie. Onder "kabbala" verstond men in de Renaissance niet alleen de joodse geheime leer, maar in het algemeen iedere geheime leer[5].
In een beroemde 15e-eeuwse grimoire, het "Boek der Heilige Magie van Abramelin de Magiër", vertelt de auteur dat hij na vele vergeefse omzwervingen in de woestijngebieden van Arabië op zoek naar de "goddelijke wijsheid", ten slotte in Egypte een leraar (Abramelin) vond in kabbala en magie.
In hoeverre deze oude verhalen op werkelijk ondernomen reizen berustten of alleen allegorisch bedoeld waren - het Oosten is de plaats waar de zon opgaat, symbool van geestelijke verlichting - valt nu niet meer na te gaan. Hoe dit ook zij, voor velen van ons heeft het zoeken naar een geestelijk leven een oosters tintje gekregen. Door de deconfiture van de christelijke kerk als instituut is de spirituele mystieke traditie van het Westen in diskrediet geraakt. De belangstelling voor het Oosten begint verontrustende vormen aan te nemen. "De westerse onkunde, nieuwsgierigheid en fascinatie ten aanzien van het Oosten, de hunkering naar middelen-voor-alle-kwalen als "goeroes", "initiatie" en ''verlichting'', maken het een groeiende hoeveelheid "geestelijke leiders" makkelijk een ware oogst van geld, faam en macht binnen te halen, in naam van de spiritualiteit", zegt SURYA GREEN[6]. Talrijk zijn de waarschuwingen van psychologen, dat een te grote identificatie met het oosterse cultuurgoed tot zelfvervreemding leidt.
In het begin van "De Grote Onthaler" tekent Toonder het gevoel van fysieke en spirituele malaise dat heer Bommel bevangen heeft. Hij voelt zich eenzaam en onbegrepen, verlangt naar heelheid en vrede. Dat hij wil mijmeren over het verleden wijst op een zoeken naar de wortels van zijn bestaan. De omgeving is grijs, koud en uitzichtloos. ''Alles hier is verlaten en nutteloos" (p.9). In deze sfeer van desolatie lijkt de warmte van het gecapitonneerde rijtuig van de Oriënt-expres uitkomst te bieden.
Heer Bommel wordt aangetrokken door het gastvrije licht dat de Oriënt-expres uitstraalt en stapt in. Door de aangename warmte en het roze licht sukkelt hij in slaap op de zachte fluwelen bank en hij wordt pas wakker als de locomotief fluitend een tunnel ingaat en een conducteur, gemaskerd als de dood, voor hem een kaartje uitschrijft.
De conducteur verklaart desgevraagd: "De trein gaat nergens naar toe. Hij gaat altijd maar rond op een baan zonder einde. Maar er is wel het tussenstation Limbus waar u uit kunt stappen en waar u zich kunt onderscheiden door een reisdoel te kiezen. Of het u lukt is natuurlijk de vraag. Maar het is leerzaam voor de Grote Onthaler" (p.14).
In een brief aan een collega schrijft C.G. JUNG dat de alchemie een wonderbaarlijk hulpmiddel is om de symbolische taal van onbewuste processen te leren begrijpen[7]. Het individuatie proces, de verzelfstandiging van de individuele psyche ten opzichte van de collectieve psyche, pleegt zich bij de westerse mens in alchemistische symbolen uit te drukken[8]. Hoewel onder de alchemisten de opinies over de te transmuteren substantie sterk uiteenliepen (RULAND geeft in zijn ''Lexicon Alchemiae" van 1612 vijftig verschillende benamingen van de materia prima), was men eenstemmig over de stadia van het transmutatie proces. Eerst een zwart stadium (nigredo), dan een wit (albedo) en ten slotte een rood (rubedo). Heer Bommels toestand vertoont veel overeenkomsten met de nigredo, het "zwart worden". Hij bevindt zich op een rondlopende baan zonder einde (circumambulatio) en alles lijkt verloren[9]. Om hem heen duiken de symbolen op van de dood, de onderwereld, de Hades (Limbus betekent "voorgeborchte der hel"). De toestand van nigredo waar heer Bommel doorheen gaat, vertegenwoordigt een fase in een proces van zelfonderzoek, dat resulteert in zelfkennis[10].
Uit het gesprek met de conducteur blijkt, dat Bommel zichzelf ziet als een eenzame, onbegrepen heer, die zonder verplichtingen zijn eigen weg wenst te gaan. Deze visie op zichzelf neemt onmiddellijk vorm aan, als hij na uitgestapt te zijn op het station Limbus, door de conducteur en reisgeleider Grollius (Latinisering van "grol", de kunst van een tovenaar of duivelbanner) door een van de deuren geduwd wordt met de woorden: "Hier achter ligt het pad, dat de Grote Onthaler voor u heeft klaargelegd; volgens uw wensen" (p.19).

Als heer Bommel op het perron van Limbus uitstapt en klaagt over "een dooie boel", antwoordt de conducteur: "U bent er toch? Een dooie boel is het hier dus niet. Integendeel; hier begint het leven pas, zou je kunnen zeggen" (p.18).
HET PAD ZO SCHERP ALS EEN SNEDE
Als de deur zich achter heer Bommel gesloten heeft, komt hij eerst in een pikdonkere gang. Met de handen voor zich uit stommelt hij er doorheen en ziet het lichter worden.
Het is bekend dat deze passage door een donkere tunnel een normale ervaring is bij uittredingen[11].
"Ik hoop, dat daar de uitgang van dit station is", spreekt heer Bommel tot zichzelf. "Een gastvrije herberg met warmte en rust is alles wat ik vraag. En een eenvoudige maaltijd vóór het slapen gaan, zodat ik verfrist en versterkt op Tom Poes kan wachten" (p.20). Later zal deze wens in vervulling gaan, maar eerst loopt hij op een weg die langs diepe afgronden leidt. Lichtgevende nevels belemmeren zijn uitzicht. Hij wil terugkeren, maar als hij omkijkt ziet hij tot zijn ontzetting, dat een stuk van de weg achter hem in de mist verdwijnt, zodat er plotseling een peilloze afgrond gaapt. Heer Bommel loopt door en na uren lopen merkt hij pas dat de weg onder hem doorloopt, zodat hij eigenlijk stilstaat. Hij begint steeds harder te lopen, omdat stilstaan achteruitgaan betekent (p.25).

Het pad zo scherp als een snede met aan weerszijden een diepe afgrond is een bekend beeld voor de weg van een occultist (iemand die zich voor onderzoek op "verborgen" gebied begeeft). ELIPHAS LEVI zegt hierover[12]: "Men moet zich niet roekeloos op de weg der hogere wetenschappen begeven, maar eenmaal op weg, moet men aankomen of sterven. Twijfelen is gek worden, stilhouden is vallen, achteruitgaan is zich in een afgrond storten".
Op het gebied waar heer Bommel zich nu bevindt nemen zijn wensen ogenblikkelijk vorm aan. De zojuist geciteerde Eliphas Levi zegt over het Opus Magnum van de alchemist: 'Het Grote Werk is, vóór alles, de schepping van de mens door zichzelf, d.w.z. dat hij zich volledig in bezit stelt van zijn vermogens en van zijn toekomst; het is in het bijzonder de volkomen ontwikkeling van zijn wil die hem een alzijdige beheersing geeft... over het Universele Magische Agens"[13]. Dit Universele Magische of Magnetische Agens is het astraallicht, waar Levi, kort samengevat,
het volgende over zegt: Het is een plastisch medium waar gedachten en beelden op ingedrukt kunnen worden. Het is vol weerkaatsingen en beelden die het reproduceert in overeenstemming met de evocaties van de imaginatie, van de herinnering of van verlangens. De mens "formuleert" het astraallicht door middel van zijn imaginatie; hij trekt een voldoende hoeveelheid van dit licht aan om aan zijn gedachten en aan zijn dromen vorm te geven (JAMES JOYCE noemt dromen "golven van licht"). Als de mens overspoeld wordt door de beelden die hij oproept, wordt hij waanzinnig. Deze beelden van het astraallicht zijn even reëel als fotografische beelden. Zowel de beelden in dromen, als de beelden die in het waakbewustzijn opkomen, zijn werkelijke beelden die in het astraallicht bestaan. Men kan nu eenmaal niets zien wat niet bestaat (d.w.z. de beelden zijn reëel op hun eigen gebied).
Veel recenter is een uitspraak van de kunstenaar en occultist A.O. SPARE: de magiër kent "de subtiele geometrie van onbekende dimensies waardoor dromen vlees aannemen[14]
Inmiddels is Tom Poes met de ambtenaar eerste klasse Dorknoper, die een onderzoek wil instellen naar de illegale spoorweg en de omvang van de overtreding, met een hefboomlorrie de spoorbaan afgereisd en in de tunnel onder de Zwarte Bergen aangekomen. Omdat er voor hen geen kaartje is uitgeschreven, passen zij niet in het Grote Plan en worden prompt op een zijspoor gerangeerd. Tom Poes springt er bijtijds af en ziet in de verte de lorrie tegen een buffer vastlopen, waarna zich een discussie ontwikkelt tussen de ambtenaar en een conducteur.
Tom Poes gaat op verkenning uit, daalt langs een trap af naar beneden en hoort het doffe gedreun van machines. Hij zet een hefboom in de nulstand, zodat de weg onder Bommels voeten voor een ogenblik stilstaat, maar wordt dan door een figuur uit de onderwereld gegrepen die hem omhoog gooit naar Bommels levenspad en tegelijkertijd de hefboom in de hoogste stand zet, zodat heer Bommel voorthollend achteruit vliegt en ten slotte met Tom Poes in een ordeloze hoop terug op het perron belandt. Zoals steeds bij dit soort rampspoed, horen ze "een vreemd hoog lachje, ergens boven in de nevels" (p.28).
Na het geschal van vele klaroenen, het sein tot verpozing van de Grote Onthaler, gaat het tweede deel van Bommels wens in vervulling: het vinden van een gastvrije herberg om weer op krachten te komen. De conducteur opent een van de vele deuren op het perron en leidt zijn gasten binnen in een ruime zaal "die van vele oosterse gemakken voorzien was, en waar heerlijke geuren de bezoeker verwelkomden" (p.31). Daarmee wordt de eerste fase van Bommels beproevingen afgesloten.

"Ik wens die heer Onthaler te spreken, waar u over praat. Ik eis, dat mij de vergunningen en bescheiden getoond worden, die strekken tot het drijven van een spoorwegonderneming". De conducteur antwoordt vermanend: "U kunt beter in vrede genieten van alle voorrechten, die de Grote Herberger u biedt" (p.36).
Daarna verdwijnt de conducteur en sluit de deur af; de lichten gaan uit, zodat iedereen wel moet gaan slapen.
EEN NIEUWE DAG EN EEN NIEUW OPTREDEN
De volgende morgen wordt de deur naar het perron plotseling door de conducteur geopend met de woorden: "Een nieuwe dag en een nieuw optreden. De Grote Onthaler wacht vol leergierigheid".
Dit is een toespeling op het begin van GORTER's "Mei": "Een nieuwe lente en een nieuw geluid".
De ambtenaar eerste klasse zegt koel: "Kletspraat. Ik stel vast, dat hier sprake is van vrijheidsberoving, c.q. ontvoering. En uw masker zal u niet langer baten. Daar kijk ik doorheen". "Iedereen heeft toch een masker?", zegt de conducteur verontschuldigend. "Maar de Hoge Herberger herbergt u juist om er doorheen te kunnen zien" (p.42).,
Mevr. BLAVATSKY begon naar instructies voor leerlingen van haar Esoterische School met een waarschuwing: Er bestaat een onveranderlijke wet op het gebied van het occulte, nl. dat iedere verkenner van dit gebied in situaties wordt gebracht, waarin al het verborgene in zijn eigen aard naar buiten treedt. Wie een masker draagt, zal onmogelijk zijn ware aard kunnen verbergen, 'om het even of die laag of edel zij"[15].
Ook de heer Dorknoper vindt "achter de deuren" wat hij zoekt: nl. vrijheid in gebondenheid. Zijn verdenking dat de clandestiene spoorweg iets met smokkel van verdovende c.q. opwekkende middelen te maken heeft, ziet hij bevestigd in de aanwezigheid van een groot fust dat de weg verspert. Heer Bommel wil erlangs en probeert de ton over de rand van de weg heen te werken, maar de ambtenaar wenst het vat als bewijsmateriaal te behouden. Heftig ruziënd trekken zij zo hard aan het fust dat het scheurt, zodat beide heren onder een dikke laag gele lijm bedolven worden. Er zit niets anders op dan zich in het afwashok schoon te laten spuiten.
De purificatie (zuivering) is een onderdeel van de nigredo.
HET ALZIEND OOG
De volgende morgen wordt de deur naar het perron plotseling door de conducteur geopend met de woorden: "Een nieuwe dag en een nieuw optreden. De Grote Onthaler wacht vol leergierigheid".
Dit is een toespeling op het begin van GORTER's "Mei": "Een nieuwe lente en een nieuw geluid".
De ambtenaar eerste klasse zegt koel: "Kletspraat. Ik stel vast, dat hier sprake is van vrijheidsberoving, c.q. ontvoering. En uw masker zal u niet langer baten. Daar kijk ik doorheen". "Iedereen heeft toch een masker?", zegt de conducteur verontschuldigend. "Maar de Hoge Herberger herbergt u juist om er doorheen te kunnen zien" (p.42).,
Mevr. BLAVATSKY begon naar instructies voor leerlingen van haar Esoterische School met een waarschuwing: Er bestaat een onveranderlijke wet op het gebied van het occulte, nl. dat iedere verkenner van dit gebied in situaties wordt gebracht, waarin al het verborgene in zijn eigen aard naar buiten treedt. Wie een masker draagt, zal onmogelijk zijn ware aard kunnen verbergen, 'om het even of die laag of edel zij"[15].
Ook de heer Dorknoper vindt "achter de deuren" wat hij zoekt: nl. vrijheid in gebondenheid. Zijn verdenking dat de clandestiene spoorweg iets met smokkel van verdovende c.q. opwekkende middelen te maken heeft, ziet hij bevestigd in de aanwezigheid van een groot fust dat de weg verspert. Heer Bommel wil erlangs en probeert de ton over de rand van de weg heen te werken, maar de ambtenaar wenst het vat als bewijsmateriaal te behouden. Heftig ruziënd trekken zij zo hard aan het fust dat het scheurt, zodat beide heren onder een dikke laag gele lijm bedolven worden. Er zit niets anders op dan zich in het afwashok schoon te laten spuiten.
De purificatie (zuivering) is een onderdeel van de nigredo.
HET ALZIEND OOG

Wanneer Tom Poes bij de lorrie probeert te komen om te ontsnappen, wordt hij van boven af met een vangnet geschept (er zijn overal verborgen camera's); maar door het net flink in beweging te brengen weet hij het op een rotspunt vast te zetten, zodat het knapt.
Op zoek naar "wat er achter zit", kun je in een net van denkbeelden en lichtgelovigheid gevangen raken, maar als je jezelf in beweging weet te houden, kun je je daaruit bevrijden.
Tom Poes loopt snel een spelonk in, waar hem een buitengewoon schouwspel wacht. In deze grot is het computercentrum van de merkwaardige onderneming. Blijkbaar worden de bevelen van de Grote Onthaler hier uitgewerkt en aan de machines beneden doorgegeven. De conducteur Grollius, die zojuist door heer Bommel en Tom Poes van zijn masker is beroofd, wordt ernstig toegesproken door een boven hem geplaatste. De vleugels die uit diens pij steken, doen vermoeden dat hij, net als de engelen in de christelijke overlevering, de wil van de Grote Onthaler volbrengt.
"Je hebt het Plan in gevaar gebracht", spreekt zijn meerdere streng. "In plaats van te luisteren naar de Richtlijnen van Boven, heb je je eigen nietige gedachten gevolgd... De Grote Onthaler is niet tevreden, Grollius. Je roeping van conducteur wordt overgenomen door Norrius en jij gaat als hoeder werken onder de naam Grol".
De beklagenswaardige Grol wil iets in het midden brengen, maar de ander legt hem het zwijgen op. "Dit is een gebod. Als de conducteur fouten maakt, komt het Plan van de Verheven Vergaster in gevaar".
Voor deze Gorromieten, van wie de Grote Onthaler later tegen heer Bommel zegt, dat ze dom, duur, maar gehoorzaam zijn, is hun baas onzichtbaar, maar ze horen zijn Woord. Uit de trechter boven hun hoofd klinkt een schallende klaroenstoot, waarop de beide figuren zich spontaan op de grond laten vallen en diep buigen. Dan klinkt uit de trechter een hoog stemmetje, dat "Achallebap achhe ach plomplom" zegt - of woorden van gelijke strekking.
"Wat zegt hij?" fluistert Grol, de hoeder. "Ik kan hem soms niet begrijpen, en daardoor maak ik die fouten".
"De wegen van de Grote Onthaler zijn soms onnaspeurlijk", geeft de ander toe (p.58).
Duizenden theologen, priesters en dominees van allerlei christelijke denominaties hebben een kleine tweeduizend jaar lang de bijbel als een directe Godsopenbaring opgevat en voor het gewone volk begrijpelijk willen maken. Deze interpretaties hebben tot verschillende Godsopvattingen geleid, waarvan wij ons nu kunnen afvragen of het geen karikaturen zijn.
De toespelingen op de Grote Onthaler worden steeds met Bijbelse zinswendingen weergegeven: "De Grote Onthaler, die alles ziet en alles weet... " (p.65); "Opstandigheid tegen de Grote Gastheer wordt zwaar gestraft, want hij is streng maar rechtvaardig" (p.69); 'Er kruipt geen zondaar door het oog van een naald zonder dat hij het weet" (p.63); "De Grote Onthaler helpt hen, die zichzelf helpen" (p. 70); ':.. alles moet gaan zoals het gaat.
Dat is de leer van de Grote Onthaler" (p. 75). Het is duidelijk, dat hier een bepaald, tot voor kort in sommige kringen niet ongebruikelijk Godsbeeld op de hak wordt genomen. Sinds NESCIO noemen We dit de God van Nederland en van je tante.
GERARD REVE zegt over de "aanbidders van de God van Nederland", dat zij zich gedragen als kinderen, die zich koest houden omdat straks, aan het eind van de dag, "vader thuis komt", de toornige, onberekenbare, maar allerminst om de tuin te leiden oude huistiran[16].
Drs. L.C.J. REEDIJK-BOERSMA, hervormd predikant te Zeist, schreef in Hervormd Nederland van 27 augustus 1977 naar aanleiding van ''De Grote Onthaler" het volgende: ''Dit verhaal heeft mij buitengewoon geboeid Het hield mij een spiegel voor en daar ben ik van geschrokken. Velen hebben het idee, dat God als de Grote Onthaler, naar eigen goeddunken (''voor de aardigheid") een Plan bedenkt, waarin mensen als marionetten gemanipuleerd worden... We hebben zo'n behoefte aan veiligheid, zijn zo op zoek naar warmte en een gastvrije herberg, net als heer Bommel, dat we geneigd zijn ons lot uit handen te geven... Wellicht moeten we meer vragen stellen en geen genoegen nemen met de zoete koekjes, de geijkte antwoorden, die ons worden toegeworpen".
DE DOOLHOF
Inmiddels is de verdwijning van de ambtenaar eerste klasse Dorknoper en van heer Bommel niet onopgemerkt gebleven. Commissaris Bulle Bas rukt uit met de gehele politiemacht van Rommeldam en neemt de Oriënt-expres in beslag; op het station Limbus aangekomen, gaan de wakkere agenten het hele terrein doorzoeken, vooral achter de deuren, om de hier heersende misstanden op heterdaad te betrappen. Bezig het terrein met een fijn kammetje te doorzoeken, belanden ze in een doolhof, waar commissaris Bas met zijn manschappen onherroepelijk in verdwaalt.
Middelerwijl is heer Bommel op de uitdaging ingegaan om de strijd tegen de acht monsters te beginnen. Grol, de hoeder, zegt ervan: "Het zijn de monsters uit het binnenste en vroeger of later moet iedereen ze bestrijden" (p.69). Heer Bommel wordt naar een woestijnachtig landschap gevoerd, waar hij een kring van acht ronde gaten in de bodem voor zich ziet opdoemen. In een ondergronds bassin huist een bovenmaatse octopus, die zo goed gedresseerd is dat hij zijn tentakels beurtelings een masker opzet en door de gaten in de zoldering steekt. Boven de grond wordt heer Bommel van hot naar haar geworpen, en het is Tom Poes die ontdekt, dat het in feite om één monster gaat en het onschadelijk maakt met de van Grol verkregen bittere pil.
Middelerwijl is heer Bommel op de uitdaging ingegaan om de strijd tegen de acht monsters te beginnen. Grol, de hoeder, zegt ervan: "Het zijn de monsters uit het binnenste en vroeger of later moet iedereen ze bestrijden" (p.69). Heer Bommel wordt naar een woestijnachtig landschap gevoerd, waar hij een kring van acht ronde gaten in de bodem voor zich ziet opdoemen. In een ondergronds bassin huist een bovenmaatse octopus, die zo goed gedresseerd is dat hij zijn tentakels beurtelings een masker opzet en door de gaten in de zoldering steekt. Boven de grond wordt heer Bommel van hot naar haar geworpen, en het is Tom Poes die ontdekt, dat het in feite om één monster gaat en het onschadelijk maakt met de van Grol verkregen bittere pil.

De octopus met acht tentakels is een beeld van het egocentrisme van de mens, waaruit alle ondeugden voortvloeien. In een van de visioenen die ALEISTER CROWLEY verkreeg door zijn experimenten met de Henoch-invocaties, voegt een "Engel" hem toe: "Gij vroeg om roem, macht en genoegens, gezondheid, rijkdom en liefde, en kracht en een lang leven. Gij hield aan het leven vast met acht tentakels, als een octopus... ,,17[17].
De octopus, evenals de draak en de beer, symboliseert het gevaarlijke aspect van de nigredo-toestand van de prima materia[18]. Het is een dier dat in de diepte huist en je naar beneden kan trekken en verslinden, zoals de octopus Tom Poes dreigt te doen.
Door een laatste stuiptrekking van een van de tentakels wordt heer Bommel omhoog geslingerd, zodat hij ook in de doolhof terechtkomt. Hij verdwaalt echter niet, omdat hij het labyrint als doolhof herkent en zich van zijn jeugd weet te herinneren, dat het geheim van de doolhof in het centrum schuilt.
Het sanctuarium van de Lapis (de Steen der Wijzen) is tegelijkertijd een labyrint, zegt C. G. Jung[19]. De functie van het labyrint in het megalithische tijdperk was om graven voor grafschennis te behoeden[20]. Deze functie, het beschermen van iets kostbaars tegen indringers, oningewijden, is ook in de latere toepassing van doolhoven te onderkennen. De doolhof is het symbool van de inwijdingsweg, van de vele beproevingen die men moet doorstaan, alvorens het verborgen centrum te kunnen bereiken. De doolhoven die men soms op de vloer van kathedralen aantreft, symboliseren de tocht naar het Heilige Land, naar de Tempel van Jeruzalem. De structuur van de doolhof vertoont veelovereenkomst met een mandala.

Door een paar keer intuïtief het juiste gangetje te kiezen, ziet heer Bommel plotseling een hoge toren voor zich opdoemen. Tegelijkertijd wordt er vanuit de toren een regen van koekjes over de gangen van de doolhof gesproeid. "Nee maar", zegt heer Bommel. "Het is sprits! Zonder thee is dat eigenlijk geen eten voor een heer. En bovendien kan ik me nu niet laten afleiden, want ik weet zeker, dat ik op de goede weg ben". Hij betreedt de toren, een eigenaardig gebouw met vele verdiepingen, die alle een groot rond gat in de vloer hebben. Hij begint de trap te beklimmen en kijkt, om niet duizelig te worden, recht voor zich uit. Daardoor ziet hij Tom Poes niet, die onder de opstijgende, met kostelijke spijzen beladen tafel hangt en er op de eerste verdieping afspringt, waar hij door een open raam een overzicht heeft over de doolhof. Hij ziet dat de agenten en de beambte Dorknoper het zich gemakkelijk hebben gemaakt in een van de gangetjes van de doolhof en bezig zijn de rondgestrooide koekjes te nuttigen. Tom Poes probeert aanwijzingen naar de agenten te schreeuwen, maar vóórdat ze uit de doolhof geraakt zijn, is iedereen door de dommellucht in slaap gevallen, ook Tom Poes. Heer Bommel is al boven de nevels uitgestegen, zodat hij geen last heeft van de dommellucht; hij heeft de tafel met geurige spijzen zien passeren, hetgeen hem reuzenkrachten geeft om nog even vol te houden, alhoewel zijn ademhaling akelig door de lege toren giert. Als hij zijn hoofd door de dakopening steekt, wordt hij geconfronteerd met een merkwaardig schouwspel.
HET PLAN VAN DE GROTE ONTHALER
Onder een soort baldakijn zit een gevulde heer met veel smaak een roomsoes te eten, terwijl hij door straalkacheltjes verwarmd een lange rij televisieschermen bekijkt, waarop slapende agenten in een doolhof zichtbaar zijn. Heer Bommel wordt vriendelijk uitgenodigd te gaan zitten en een hapje te eten, maar hij is aan grote verwarring ten prooi. De Grote Onthaler draait een knop om, waardoor alle televisieschermen donker worden.
"Nu is het nacht", verklaart hij tevreden. "En als ik zin heb, draai ik een andere knop om. En dan is het weer dag. Ik verlicht de wolken, begrijpt u wel? Van beneden af kan men er niet doorheen kijken, maar van boven af wel".
Heer Bommel kan niets anders stamelen dan: "Ik begrijp niet, eh....
"In raadsels loopt men op aarde rond", spreekt de ander, met zorg een hapje kiezend. "Waarom? vraagt men zich af. Wat is het doel? En men krijgt geen antwoord. Ik ben de enige, die het weet, want ik heb zelf het Plan gemaakt".
"O", zegt heer Ollie zonder begrip. "Maar die trein... Wilt u beweren, dat u alles aan hebt laten leggen voor de aardigheid?"
"Waarom niet?" vraagt zijn gastheer. "Men moet toch wat doen? Ik ben sjeik Ali en Abel ben Ali Jas, de Onthaler. Ik verdrijf mijn verveling op een leerzame en onderhoudende manier. Want niets is zo vervelend als almacht, en daarover beschik ik toevallig omdat ik zoveel olie bezit. Daar blijkt het leven hier beneden afhankelijk van te zijn. Heel vervelend, tenzij men van die almacht iets aardigs weet te maken..." (p.88). En hij vervolgt: "... Om niet moe te worden heb ik een Plan ontworpen. Nu kan ik anderen de ervaring laten opdoen, en er zelf wijs van worden... En álles kan, wanneer men olie heeft. Men laat knappe koppen machines ontwerpen, die men door dure, domme Gorromieten laat bedienen. En zelf draait men alleen maar knoppen om. Men maakt wolken en licht. Men voedert de verdwaalden en straft de ondeugd. En iedereen, die in de trein terecht komt, gaat er van profiteren... En nu kunt u er bij zijn als de échte ervaring begint. Ik verwacht morgen een volle trein, want er is nu genoeg reclame gemaakt. En in de plaats van de acht monsters en de doolhof komt er dan een zomp. De éénling kan kiezen wat hij hebben wil, maar een menigte raakt in het moeras en wordt naar beneden gezogen. Zo staat het in het Plan" (p.89).
De burgemeester van Rommeldam, Dickerdack, had op de televisie gesproken over het stoomtreintje dat van Ugelterp vertrok en het als een onschuldig vermaak aangeprezen. Een menigte die de exploratie van "het verborgene" als een vermakelijkheid beschouwt en in het wilde weg door de deuren stormt, kan niet anders dan in een moeras tenonder gaan.
In "Koning Hollewijn en de steen der wijzen", een verhaal met een vergelijkbaar motief dat ook door Marten Toonder is geschreven, zegt Hollewijn: '... Men moet alleen zijn wanneer men de steen der wijzen wil zoeken, want de wijsheid is niet in groepsverband te vinden" (HV 5,260).
Nadat de Grote Onthaler op enkele televisieschermpjes de aankomst en het vollopen van de extra-trein op het station Ugelterp heeft gevolgd, trekt hij zich terug voor de nacht.
Heer Bommel blijft verzenuwd achter. "Hier is een gevaarlijke dolleman aan het werk", prevelt hij. "Oppassende lieden over teruglopende wegen naar monsters en door doolhoven laten zwoegen om zich niet te vervelen. En morgen door een moeras! Het lijkt de televisie wel. Ik moet hem onschadelijk maken, dat spreekt. Maar hoe? Als ik nu maar even met Tom Poes kon overleggen, zou ik een list kunnen verzinnen, als iemand begrijpt wat ik bedoel..." (p.93).
Hij daalt de trap af naar beneden, ziet Tom Poes in de dommellucht liggen slapen, haalt hem met een zakdoek voor zijn mond uit de dampen en dan overleggen ze samen. Tom Poes ontdoet een opstijgende conducteur van zijn masker, trekt hem in de dommellucht zodat hij in slaap valt en gaat zelf met het masker op naar beneden.
Heer Bommel keert terug naar het dak en heeft er aardigheid in om nu zelf voor de Grote Onthaler te spelen. Na enkele aanwijzingen door de microfoon gegeven te hebben om de trein alsmaar in de rondte te laten rijden, installeert hij zich op de zachte kussens, terwijl hij, onder het consumeren van roomdromels, obolen, sukralijnen en zoettoeters, zich hardop aan zijn overpeinzingen overgeeft. "Het zou mij, als heer zijnde, ook wel lijken om hier boven te zitten en op die schermpjes te kijken hoe iedereen beneden rond tobt... Ik wil bijvoorbeeld in stilte veel goed doen. Het moet mooi zijn om heel ongemerkt naar blije gezichtjes te kunnen kijken als er onverwachts roomdromels uit de lucht komen vallen. Of andere mooie en nuttige dingen, waar ik zo gauw niet op kan komen..." (p.101).
Inmiddels heeft de conducteur Belius heer Bommel onopgemerkt een gaswolkje in het gelaat gespoten, zodat deze in een diepe slaap verzinkt.
HET MOERAS
Wanneer heer Bommel de volgende dag wakker wordt, zit de Grote Onthaler tegenover hem en zegt: " Uw alleenspraak van vannacht is op een bandje opgenomen. Begrijpelijke gedachten, maar streng verboden. Waar zou het heen moeten? U zult inzien, dat u neergestort zult worden in de onderwereld. Maar eerst moet daar de tafel worden afgeruimd, anders ontstaat er zo'n rommel. Eet toch iets, dat zal u goed doen". "N-nee... ik wacht even", stamelt heer Bommel, terwijl hij met afgrijzen naar het gat kijkt waarin de tafel is verdwenen.
Inmiddels is de trein op het station Limbus aangekomen en alle reizigers spoeden zich door de deuren naar de vlakte, waar de muurtjes van de doolhof gezakt zijn en nu een moeras opkomt.
Er zijn kosten noch moeiten gespaard om heuveltjes aan te brengen. Maar desondanks belanden velen in het moeras, terwijl de politie moeite doet de menigte ordelijk naar het perron te voeren.
De Grote Onthaler laat zich, ondersteund door twee Gorromieten, naar de brug brengen. "Van de brug af gezien is het aardiger", verklaart hij hijgend. "Lieden die vluchtheuveltjes zoeken zijn erg leerzaam, want morgen mogen ze hun eigen deur kiezen".
Heer Bommel, alleen gebleven, houdt zich aan de met Tom Poes gemaakte afspraak en nadat hij deze door de microfoon heeft gewaarschuwd, drukt hij op alle knoppen tegelijk. Tom Poes doet beneden in de kelder hetzelfde. De gevolgen zijn direct merkbaar; het moeras begint te zakken, de wind steekt op en blaast de nevels weg, waardoor de voortploeterende menigte plotseling de Grote Onthaler op de brug ziet staan, "bleek als de volle maan". Zij staren zwijgend naar elkaar. Voor de Grote Onthaler is de lol er af. Hij laat het plan Z in werking treden, dat wil zeggen hij verdwijnt in een luchtschip in Middenoostelijke richting. Maar eerst heeft hij nog een verhelderende conversatie met heer Bommel, die denkt dat hij gaat vluchten.
"Vluchten?" vraagt de Grote Onthaler verbaasd. "Nee, de diepere zin is er af, dat is het. Wanneer men de achtergronden van de Hoge Herberger kent, is hij niet langer almachtig. En dan is deze hele schepping niet langer leerzaam en onderhoudend... U mag trouwens blij zijn, want nu zult u niet in de onderwereld gestort worden. Ik geloof dat ik zelfs daarom niet meer zou kunnen lachen... Vrede zij met u".
Het luchtschip stijgt op, maar komt na enige tijd in een hevig noodweer terecht, waardoor het naar de Zwarte Bergen wordt teruggeblazen. Terwijl Ben Ali Jas een roomhoorn nuttigt, ziet hij de bliksem in de toren slaan, zijn voormalige domicilie. Een felle donderslag doet de gondel trillen.
"Allemachtig", prevelt hij achter het kajuitvenster. "Een inslag. Het is leerzaam dat een toren zó kan branden; dat had ik in mijn Plan niet voorzien. En het is maar goed, dat ik nét ben weggegaan met medeneming van al mijn waardepapieren. Want wat daar gebeurt is overmacht, waar zelfs de olie niets aan kan verhelpen" (p.121).
Na nog enkele wederwaardigheden van heer Bommel en Tom Poes eindigt het verhaal zoals gewoonlijk op slot Bommelstein met een eenvoudige doch voedzame maaltijd, die dit keer heer Ollie niet smaakt, omdat hij helemaal verroomd is van binnen. In een nabeschouwing zegt hij: "... Als ik niet zo'n wakker verstand had, zou ik kunnen geloven, dat het allemaal een droom geweest is" (p.114).
MYSTIEKE FILOSOFIE
Het laatste gedeelte van het verhaal heb ik vrijwel zonder commentaar weergegeven, omdat ik het zoveel mogelijk voor zichzelf wilde laten spreken.
Vergeleken met de dagstrip zoals die in NCR/Handelsblad verscheen, is er aan de boek uitgave van "De Grote Onthaler" één strip toegevoegd (8840A), waarin de toren door de bliksem wordt verwoest. Hoewel ik zeker niet tot degenen behoor die ach en wee roepen over iedere verandering die Toonder in de LRP-uitgave van zijn dagstrips aanbrengt - het zijn merendeels echte verbeteringen -, moet ik eerlijk bekennen dat ik in eerste instantie schrok van deze extra-strip. Ik had een onbedwingbare associatie met "Idee 887" van MULTATULI, waarin deze een debat weergeeft over "het bestaan van God" tussen de koekebakker-dichter en dominee in spe Bellamy en diens opponent Ockerse "die naderhand in 't geloof ge professord heeft". Bellamy vat de geloverij ernstig op, maar als hem alle pro-argumenten door zijn tegenstander uit handen worden geslagen, wordt hij woedend. En zowaar, God komt hem te hulp. Waarachtig, het begint te donderen! Bellamy springt op en opent op dramatische wijze het venster - voor zover een oud echt-Nederlands schuifraam zich aldus laat openen -, de bliksem schittert en nog vóór de donderslag losbarst, geeft Ockerse het bestaan van God toe. "Een tegenstander die met onweer weet om te gaan, is niet te verachten. Voor zo iemand kan men de vlag strijken behoudens dispuut-eer21[21].
Maar toen ik "De Grote Onthaler" nog eens in zijn geheel in boekvorm had gelezen, zag ik in dat de toegevoegde strip al het voorgaande in het juiste perspectief zet. De Grote Onthaler neemt de plaats van God in. Met zijn "Plan", ook al bevat het authentieke elementen, heeft hij een schijnwereld opgeroepen door middel van machines, computers en kunstmatige effecten. Je kunt er alleen door heen leren zien door evenals Tom Poes op onderzoek uit te gaan en "ongehoorzaam" te zijn, of evenals heer Bommel op je intuïtie te vertrouwen.
Op de Tarotkaart "De Toren" (La Maison Dieu; Groot Arcanum XVI) staat een toren afgebeeld, die door de bliksem verwoest wordt. Een van de betekenissen van deze kaart is, dat het najagen van valse concepties en megalomanie tot destructie leiden[22].
Wie op queeste gaat naar het Onbekende, of je dit nu het ontdekken van een innerlijk domein noemt of van een diepte-dimensie van het bestaan, zal evenals heer Bommel een loutering ondergaan, zijn eigen creatieve vermogens leren peilen en strijd moeten voeren tegen zijn egocentrische tendensen. Een voortdurende waakzaamheid is geboden ten opzichte van religieuze symbolen en concepties. Bepaalde geestelijke realiteiten zijn enkel door symbolen aan te duiden, waarbij het symbool vaak een numineuze lading van de geestelijke realiteit meekrijgt. Het gevaar is groot datje het symbool los van de geestelijke realiteit, als heilig op zichzelf gaat zien. Dit leidt tot "sacramentalisme" en ritualisme, waarbij je verstrikt kunt raken in uiterlijke vormen waaruit alle vitaliteit geweken is. Daarom noemde A. O. Spare alle religieuze organisaties "obelisken van 's mensen onbeduidendheid[23] .
Waar in onze tijd bovenal behoefte aan is, zegt C.G. Jung, is niet aan geestelijke leiders wier dubieus gezelschap je beter kunt mijden, maar aan liefhebbers van wijsheid. Ieder van ons moet zelf experimenteren, fouten maken, zijn eigen visie op het leven verwerkelijken. "Wees menselijk, probeer te begrijpen, zoek inzicht en formuleer je hypothese, je levensfilosofie. Dan zul je de levende Geest onderkennen die werkt in het Onbewuste van ieder individu[24].
Onder een soort baldakijn zit een gevulde heer met veel smaak een roomsoes te eten, terwijl hij door straalkacheltjes verwarmd een lange rij televisieschermen bekijkt, waarop slapende agenten in een doolhof zichtbaar zijn. Heer Bommel wordt vriendelijk uitgenodigd te gaan zitten en een hapje te eten, maar hij is aan grote verwarring ten prooi. De Grote Onthaler draait een knop om, waardoor alle televisieschermen donker worden.
"Nu is het nacht", verklaart hij tevreden. "En als ik zin heb, draai ik een andere knop om. En dan is het weer dag. Ik verlicht de wolken, begrijpt u wel? Van beneden af kan men er niet doorheen kijken, maar van boven af wel".
Heer Bommel kan niets anders stamelen dan: "Ik begrijp niet, eh....
"In raadsels loopt men op aarde rond", spreekt de ander, met zorg een hapje kiezend. "Waarom? vraagt men zich af. Wat is het doel? En men krijgt geen antwoord. Ik ben de enige, die het weet, want ik heb zelf het Plan gemaakt".
"O", zegt heer Ollie zonder begrip. "Maar die trein... Wilt u beweren, dat u alles aan hebt laten leggen voor de aardigheid?"
"Waarom niet?" vraagt zijn gastheer. "Men moet toch wat doen? Ik ben sjeik Ali en Abel ben Ali Jas, de Onthaler. Ik verdrijf mijn verveling op een leerzame en onderhoudende manier. Want niets is zo vervelend als almacht, en daarover beschik ik toevallig omdat ik zoveel olie bezit. Daar blijkt het leven hier beneden afhankelijk van te zijn. Heel vervelend, tenzij men van die almacht iets aardigs weet te maken..." (p.88). En hij vervolgt: "... Om niet moe te worden heb ik een Plan ontworpen. Nu kan ik anderen de ervaring laten opdoen, en er zelf wijs van worden... En álles kan, wanneer men olie heeft. Men laat knappe koppen machines ontwerpen, die men door dure, domme Gorromieten laat bedienen. En zelf draait men alleen maar knoppen om. Men maakt wolken en licht. Men voedert de verdwaalden en straft de ondeugd. En iedereen, die in de trein terecht komt, gaat er van profiteren... En nu kunt u er bij zijn als de échte ervaring begint. Ik verwacht morgen een volle trein, want er is nu genoeg reclame gemaakt. En in de plaats van de acht monsters en de doolhof komt er dan een zomp. De éénling kan kiezen wat hij hebben wil, maar een menigte raakt in het moeras en wordt naar beneden gezogen. Zo staat het in het Plan" (p.89).
De burgemeester van Rommeldam, Dickerdack, had op de televisie gesproken over het stoomtreintje dat van Ugelterp vertrok en het als een onschuldig vermaak aangeprezen. Een menigte die de exploratie van "het verborgene" als een vermakelijkheid beschouwt en in het wilde weg door de deuren stormt, kan niet anders dan in een moeras tenonder gaan.
In "Koning Hollewijn en de steen der wijzen", een verhaal met een vergelijkbaar motief dat ook door Marten Toonder is geschreven, zegt Hollewijn: '... Men moet alleen zijn wanneer men de steen der wijzen wil zoeken, want de wijsheid is niet in groepsverband te vinden" (HV 5,260).
Nadat de Grote Onthaler op enkele televisieschermpjes de aankomst en het vollopen van de extra-trein op het station Ugelterp heeft gevolgd, trekt hij zich terug voor de nacht.
Heer Bommel blijft verzenuwd achter. "Hier is een gevaarlijke dolleman aan het werk", prevelt hij. "Oppassende lieden over teruglopende wegen naar monsters en door doolhoven laten zwoegen om zich niet te vervelen. En morgen door een moeras! Het lijkt de televisie wel. Ik moet hem onschadelijk maken, dat spreekt. Maar hoe? Als ik nu maar even met Tom Poes kon overleggen, zou ik een list kunnen verzinnen, als iemand begrijpt wat ik bedoel..." (p.93).
Hij daalt de trap af naar beneden, ziet Tom Poes in de dommellucht liggen slapen, haalt hem met een zakdoek voor zijn mond uit de dampen en dan overleggen ze samen. Tom Poes ontdoet een opstijgende conducteur van zijn masker, trekt hem in de dommellucht zodat hij in slaap valt en gaat zelf met het masker op naar beneden.
Heer Bommel keert terug naar het dak en heeft er aardigheid in om nu zelf voor de Grote Onthaler te spelen. Na enkele aanwijzingen door de microfoon gegeven te hebben om de trein alsmaar in de rondte te laten rijden, installeert hij zich op de zachte kussens, terwijl hij, onder het consumeren van roomdromels, obolen, sukralijnen en zoettoeters, zich hardop aan zijn overpeinzingen overgeeft. "Het zou mij, als heer zijnde, ook wel lijken om hier boven te zitten en op die schermpjes te kijken hoe iedereen beneden rond tobt... Ik wil bijvoorbeeld in stilte veel goed doen. Het moet mooi zijn om heel ongemerkt naar blije gezichtjes te kunnen kijken als er onverwachts roomdromels uit de lucht komen vallen. Of andere mooie en nuttige dingen, waar ik zo gauw niet op kan komen..." (p.101).
Inmiddels heeft de conducteur Belius heer Bommel onopgemerkt een gaswolkje in het gelaat gespoten, zodat deze in een diepe slaap verzinkt.
HET MOERAS
Wanneer heer Bommel de volgende dag wakker wordt, zit de Grote Onthaler tegenover hem en zegt: " Uw alleenspraak van vannacht is op een bandje opgenomen. Begrijpelijke gedachten, maar streng verboden. Waar zou het heen moeten? U zult inzien, dat u neergestort zult worden in de onderwereld. Maar eerst moet daar de tafel worden afgeruimd, anders ontstaat er zo'n rommel. Eet toch iets, dat zal u goed doen". "N-nee... ik wacht even", stamelt heer Bommel, terwijl hij met afgrijzen naar het gat kijkt waarin de tafel is verdwenen.
Inmiddels is de trein op het station Limbus aangekomen en alle reizigers spoeden zich door de deuren naar de vlakte, waar de muurtjes van de doolhof gezakt zijn en nu een moeras opkomt.
Er zijn kosten noch moeiten gespaard om heuveltjes aan te brengen. Maar desondanks belanden velen in het moeras, terwijl de politie moeite doet de menigte ordelijk naar het perron te voeren.
De Grote Onthaler laat zich, ondersteund door twee Gorromieten, naar de brug brengen. "Van de brug af gezien is het aardiger", verklaart hij hijgend. "Lieden die vluchtheuveltjes zoeken zijn erg leerzaam, want morgen mogen ze hun eigen deur kiezen".
Heer Bommel, alleen gebleven, houdt zich aan de met Tom Poes gemaakte afspraak en nadat hij deze door de microfoon heeft gewaarschuwd, drukt hij op alle knoppen tegelijk. Tom Poes doet beneden in de kelder hetzelfde. De gevolgen zijn direct merkbaar; het moeras begint te zakken, de wind steekt op en blaast de nevels weg, waardoor de voortploeterende menigte plotseling de Grote Onthaler op de brug ziet staan, "bleek als de volle maan". Zij staren zwijgend naar elkaar. Voor de Grote Onthaler is de lol er af. Hij laat het plan Z in werking treden, dat wil zeggen hij verdwijnt in een luchtschip in Middenoostelijke richting. Maar eerst heeft hij nog een verhelderende conversatie met heer Bommel, die denkt dat hij gaat vluchten.
"Vluchten?" vraagt de Grote Onthaler verbaasd. "Nee, de diepere zin is er af, dat is het. Wanneer men de achtergronden van de Hoge Herberger kent, is hij niet langer almachtig. En dan is deze hele schepping niet langer leerzaam en onderhoudend... U mag trouwens blij zijn, want nu zult u niet in de onderwereld gestort worden. Ik geloof dat ik zelfs daarom niet meer zou kunnen lachen... Vrede zij met u".
Het luchtschip stijgt op, maar komt na enige tijd in een hevig noodweer terecht, waardoor het naar de Zwarte Bergen wordt teruggeblazen. Terwijl Ben Ali Jas een roomhoorn nuttigt, ziet hij de bliksem in de toren slaan, zijn voormalige domicilie. Een felle donderslag doet de gondel trillen.
"Allemachtig", prevelt hij achter het kajuitvenster. "Een inslag. Het is leerzaam dat een toren zó kan branden; dat had ik in mijn Plan niet voorzien. En het is maar goed, dat ik nét ben weggegaan met medeneming van al mijn waardepapieren. Want wat daar gebeurt is overmacht, waar zelfs de olie niets aan kan verhelpen" (p.121).
Na nog enkele wederwaardigheden van heer Bommel en Tom Poes eindigt het verhaal zoals gewoonlijk op slot Bommelstein met een eenvoudige doch voedzame maaltijd, die dit keer heer Ollie niet smaakt, omdat hij helemaal verroomd is van binnen. In een nabeschouwing zegt hij: "... Als ik niet zo'n wakker verstand had, zou ik kunnen geloven, dat het allemaal een droom geweest is" (p.114).
MYSTIEKE FILOSOFIE
Het laatste gedeelte van het verhaal heb ik vrijwel zonder commentaar weergegeven, omdat ik het zoveel mogelijk voor zichzelf wilde laten spreken.
Vergeleken met de dagstrip zoals die in NCR/Handelsblad verscheen, is er aan de boek uitgave van "De Grote Onthaler" één strip toegevoegd (8840A), waarin de toren door de bliksem wordt verwoest. Hoewel ik zeker niet tot degenen behoor die ach en wee roepen over iedere verandering die Toonder in de LRP-uitgave van zijn dagstrips aanbrengt - het zijn merendeels echte verbeteringen -, moet ik eerlijk bekennen dat ik in eerste instantie schrok van deze extra-strip. Ik had een onbedwingbare associatie met "Idee 887" van MULTATULI, waarin deze een debat weergeeft over "het bestaan van God" tussen de koekebakker-dichter en dominee in spe Bellamy en diens opponent Ockerse "die naderhand in 't geloof ge professord heeft". Bellamy vat de geloverij ernstig op, maar als hem alle pro-argumenten door zijn tegenstander uit handen worden geslagen, wordt hij woedend. En zowaar, God komt hem te hulp. Waarachtig, het begint te donderen! Bellamy springt op en opent op dramatische wijze het venster - voor zover een oud echt-Nederlands schuifraam zich aldus laat openen -, de bliksem schittert en nog vóór de donderslag losbarst, geeft Ockerse het bestaan van God toe. "Een tegenstander die met onweer weet om te gaan, is niet te verachten. Voor zo iemand kan men de vlag strijken behoudens dispuut-eer21[21].
Maar toen ik "De Grote Onthaler" nog eens in zijn geheel in boekvorm had gelezen, zag ik in dat de toegevoegde strip al het voorgaande in het juiste perspectief zet. De Grote Onthaler neemt de plaats van God in. Met zijn "Plan", ook al bevat het authentieke elementen, heeft hij een schijnwereld opgeroepen door middel van machines, computers en kunstmatige effecten. Je kunt er alleen door heen leren zien door evenals Tom Poes op onderzoek uit te gaan en "ongehoorzaam" te zijn, of evenals heer Bommel op je intuïtie te vertrouwen.
Op de Tarotkaart "De Toren" (La Maison Dieu; Groot Arcanum XVI) staat een toren afgebeeld, die door de bliksem verwoest wordt. Een van de betekenissen van deze kaart is, dat het najagen van valse concepties en megalomanie tot destructie leiden[22].
Wie op queeste gaat naar het Onbekende, of je dit nu het ontdekken van een innerlijk domein noemt of van een diepte-dimensie van het bestaan, zal evenals heer Bommel een loutering ondergaan, zijn eigen creatieve vermogens leren peilen en strijd moeten voeren tegen zijn egocentrische tendensen. Een voortdurende waakzaamheid is geboden ten opzichte van religieuze symbolen en concepties. Bepaalde geestelijke realiteiten zijn enkel door symbolen aan te duiden, waarbij het symbool vaak een numineuze lading van de geestelijke realiteit meekrijgt. Het gevaar is groot datje het symbool los van de geestelijke realiteit, als heilig op zichzelf gaat zien. Dit leidt tot "sacramentalisme" en ritualisme, waarbij je verstrikt kunt raken in uiterlijke vormen waaruit alle vitaliteit geweken is. Daarom noemde A. O. Spare alle religieuze organisaties "obelisken van 's mensen onbeduidendheid[23] .
Waar in onze tijd bovenal behoefte aan is, zegt C.G. Jung, is niet aan geestelijke leiders wier dubieus gezelschap je beter kunt mijden, maar aan liefhebbers van wijsheid. Ieder van ons moet zelf experimenteren, fouten maken, zijn eigen visie op het leven verwerkelijken. "Wees menselijk, probeer te begrijpen, zoek inzicht en formuleer je hypothese, je levensfilosofie. Dan zul je de levende Geest onderkennen die werkt in het Onbewuste van ieder individu[24].
------------------------------------
[1] Op de achterflap van De Grote Onthaler; voor een algemene inleiding op Toonders beeldverhalen, zie BRES 90: Heer Bommel en zijn verborgen zijde
[2] Lezing voor Het Studium Generale te Utrecht in oktober 1976; in Bommelbibliografie 1978, p.20
[3] Brian Stock, Myth and Science, Princeton University Press 1972; p.24
[4] Zie A. Santing, De Manifesten der Rozenkruisers, Uitg. Schors, Amsterdam z.j.
[5] A. Santing, De Historische Rozenkruisers, Uitg. Schors, Amsterdam 1977; p.16
[6] Prana 10 (winter 1977); p.67
[7] C.G. Jung, Briefe J, Olten en Freiburg im Breisgau 1972; p.483; voor een inleidend artikel over alchemie kan ik verwijzen naar BRES 50: J.P. Klautz, De koninklijke kunst: Alchemie
[8] C.G. Jung, Psychologie und Alchemie, Zürich 1952; p.58
[9] Rudolf Bernoulli, Spiritual Development as Ref1ected in Alchemy and Related Disciplines in Spiritual Disciplines, Princeton University Press, 2e dr. 1970; p.306
[10] John Trinick, The Fire-tried Stone, Londen 1967; p.58
[11] Robert Crookall, Out-ofthe-Body-Experiences, University Books Inc., New York 1970; p.49
[12] Eliphas Levi, Leer en Ritueel der Hogere Magie, herdr. Amsterdam 1979; deel I. p.80/81
[13] Eliphas Levi, Transcendental Magie, 4e dr. 1972; p.113; de Nederlandse vertaling bleek hier onbruikbaar
[14] Kenneth Grant, Images and Orae/es of Austin Osman Spare, Londen 1975; p.23
[15] H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel III, p.481 (vert. Terwiel)
[16] De God van je tante, documentaire samengesteld door Jan Fekkes, Amsterdam 1968; p.134
[17] Aleister Crowley, The Vision and the Voice, Dallas Texas 1972; p.136
[18] Psychologie und Alchemie (zie noot 8); p.260
[19] Idem, p.158
[20] Joseph Campbell, The Mythic Image, Princeton University Press 1974; p.463
[21] Multatuli, Barbertje moet hangen, Den Haag/Antwerpen 1955; p.185
[22] Oswald Wirth, Le Tarot des Imagiers du Moyen Age, Tchou, éditeur 1966; p.210 e.v.
[23] Nevill Drury and Stephen Skinner, The Search for Abraxas, Londen 1972; p.55
[24] C. G. Jung Speaking, Edited by William McGuire and R.F.C. Huil, Londen 1978; p.98
[2] Lezing voor Het Studium Generale te Utrecht in oktober 1976; in Bommelbibliografie 1978, p.20
[3] Brian Stock, Myth and Science, Princeton University Press 1972; p.24
[4] Zie A. Santing, De Manifesten der Rozenkruisers, Uitg. Schors, Amsterdam z.j.
[5] A. Santing, De Historische Rozenkruisers, Uitg. Schors, Amsterdam 1977; p.16
[6] Prana 10 (winter 1977); p.67
[7] C.G. Jung, Briefe J, Olten en Freiburg im Breisgau 1972; p.483; voor een inleidend artikel over alchemie kan ik verwijzen naar BRES 50: J.P. Klautz, De koninklijke kunst: Alchemie
[8] C.G. Jung, Psychologie und Alchemie, Zürich 1952; p.58
[9] Rudolf Bernoulli, Spiritual Development as Ref1ected in Alchemy and Related Disciplines in Spiritual Disciplines, Princeton University Press, 2e dr. 1970; p.306
[10] John Trinick, The Fire-tried Stone, Londen 1967; p.58
[11] Robert Crookall, Out-ofthe-Body-Experiences, University Books Inc., New York 1970; p.49
[12] Eliphas Levi, Leer en Ritueel der Hogere Magie, herdr. Amsterdam 1979; deel I. p.80/81
[13] Eliphas Levi, Transcendental Magie, 4e dr. 1972; p.113; de Nederlandse vertaling bleek hier onbruikbaar
[14] Kenneth Grant, Images and Orae/es of Austin Osman Spare, Londen 1975; p.23
[15] H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel III, p.481 (vert. Terwiel)
[16] De God van je tante, documentaire samengesteld door Jan Fekkes, Amsterdam 1968; p.134
[17] Aleister Crowley, The Vision and the Voice, Dallas Texas 1972; p.136
[18] Psychologie und Alchemie (zie noot 8); p.260
[19] Idem, p.158
[20] Joseph Campbell, The Mythic Image, Princeton University Press 1974; p.463
[21] Multatuli, Barbertje moet hangen, Den Haag/Antwerpen 1955; p.185
[22] Oswald Wirth, Le Tarot des Imagiers du Moyen Age, Tchou, éditeur 1966; p.210 e.v.
[23] Nevill Drury and Stephen Skinner, The Search for Abraxas, Londen 1972; p.55
[24] C. G. Jung Speaking, Edited by William McGuire and R.F.C. Huil, Londen 1978; p.98